Jaco Berveling - De beste woorden

Jaco Berveling – Wetenschapsjournalist

Eerder publiceerde ik over verzamelwoede (Hebben is houden), hoe we ons laten leiden door eerste indrukken (Op het tweede gezicht) en de overlevingskunst van vijf Nederlandse ‘wondermensen’ (De man met de ijzeren schedel).

De man met de ijzeren schedel

Al zappend kun je zomaar in een tv-programma belanden over ‘afwijkende’ mensen. Ze treden op in Got Talent-shows, in documentaires en tv-series: reuzen, dwergen, extreem dikke mensen (die begeleiding krijgen om af te vallen), van onder tot boven getatoeëerde mannen en vrouwen en types met bijzondere acts, zoals slangenmensen, degenslikkers en alleseters. We kijken gefascineerd toe, maar waarom?
In De man met de ijzeren schedel laat auteur Jaco Berveling zien dat deze fascinatie van alle tijden is. Ook honderd jaar geleden konden mensen hun ogen niet van ‘wondermensen’ afhouden. Je kon ze op de kermis bekijken, in het circus, het theater of een panopticum.
Bij ‘freaks’ – een term die vóór 1899 algemeen geaccepteerd was – denken we al gauw aan buitenlandse artiesten, zoals de beroemde Amerikaanse dwerg Tom Thumb (1842-1883). Maar er waren toen ook Nederlanders die met hun afwijking een soms stevige boterham verdienden. Zoals de reus Jan van Albert die met zijn 2,42 meter boven iedereen uitstak, en de Amsterdammer Willem (Billy) Wells die beweerde over een ongewoon dikke schedel te beschikken en bijna twintig jaar lang, vrijwel iedere dag, brokken hardsteen met het formaat van een verhuisdoos op zijn hoofd in stukken liet slaan.
In dit rijk geïllustreerde boek maakt u kennis met vijf buitengewone Nederlanders en hun overlevingskunst, en verklaart de auteur onze blijvende fascinatie voor ‘wondermensen’.

Op het tweede gezicht

Het ‘lezen’ van andermans gezicht is zo oud als de mensheid: wij verbinden uiterlijk automatisch aan innerlijke kwaliteiten. Hoe interpreteer je bijvoorbeeld dicht bij elkaar staande ogen? Flaporen? Doorlopende wenkbrauwen?
In de achttiende eeuw werd voor het eerst geprobeerd de relatie tussen gezicht en karakter een wetenschappelijke basis te geven. De daaruit ontstane schedel- en gelaatkunde werd razend populair, ook in Nederland. Als je wist waar je op moest letten kon je aan iemands gezicht aflezen of die betrouwbaar was of juist niet, driftig, moedig, koppig of meegaand.
Op het tweede gezicht is een fascinerende geschiedenis van mensenkijken en mensenkennis door de eeuwen heen. Jaco Berveling deed uitvoerig literatuuronderzoek naar de inmiddels vergeten schedel- en gelaatkunde en legt verbanden met hedendaagse psychologische onderzoeken. De auteur sprak diverse wetenschappers en bestudeerde bijzondere collecties in binnen- en buitenland. Hij liet zelfs zijn eigen gezicht door een ‘gediplomeerde’ gelaatkundige analyseren.

Hebben is houden

Honderdduizend suikerzakjes, dertigduizend boeken, twintigduizend T-shirts, ruim tienduizend bierblikjes, zesduizend uilen en bijna negentig paar sneakers. Er wordt wat verzameld in Nederland. Dat roept vragen op. Al die honderdduizenden Nederlanders die hun vrije tijd besteden aan het speuren naar voorwerpen voor hun verzameling, waarom doen ze dat? Het kost veel tijd, geld, moeite en ruimte en wat levert het op? Een huis vol nutteloze voorwerpen. Iedereen komt dat merkwaardige gedrag wel eens tegen. U verzamelt zelf, en anders kent u wel iemand in uw omgeving.

De verzamelaars hebben zelden een verklaring voor hun merkwaardige gedrag. Zo zei Boudewijn Büch, wiens huis steeds meer op een museum begon te lijken, vlak voor zijn dood: “Wat de diepste roerselen van mezelf zijn en waarom ik precies verzamel, ik weet het niet.”

De socioloog Jaco Berveling dook in de wonderlijke wereld van het verzamelen en interviewde verschillende verzamelaars. Met speciale aandacht voor de verzamelaars van boeken, de bibliofielen. Is verzamelen een reactie op een gestoorde vader- of moederbinding of compensatie voor een droevig seksueel leven? Zo eenvoudig is het niet. Dit boek biedt een staalkaart aan verklaringen. En kiest daarbij zowel een historische (de “schraapkoorts” waar Nederland al heel lang aan lijdt), psychologische (de freudiaanse verklaring), sociologische (de behoefte aan status), economische (verzamelen om er iets aan te verdienen), biologische (het verzamelinstinct) als filosofische invalshoek (is het een manier om onze sterfelijkheid te ontkennen?). Al die invalshoeken hebben iets te bieden.

Wie Hebben is houden heeft gelezen, kijkt nooit meer op dezelfde manier naar verzamelaars of zijn verzameling.